Drie ontwikkelingsfases

De materiaalfase

Hoewel het eigenlijke doel van het spel erin bestaat de vijandelijke koning mat te zetten, is dat in eerste instantie niet wat de kinderen boeit. Zij verkennen in eerste instantie de mogelijkheden van de stukken: welke reglementaire zet kan ik doen? Dikwijls is dat met een stuk dat ze eerder toevallig vastnemen. Het hoeft geen goede zet te zijn, als hij maar volgens de regels is. Het is uiterst belangrijk dat de kinderen vaardig worden in het uitvoeren van zetten, zodat ze na verloop van tijd niet meer moeten nadenken over de loop van een stuk. De kinderen moeten op eigen tempo de beweging van de stukken goed onder de knie krijgen.

De kinderen leren ook al snel dat je stukken kan slaan. Hier onderscheiden zich twee groepen van kinderen: je hebt enerzijds kinderen die vooral geen belangrijke stukken willen verliezen. Zij spelen daarom enkel met pionnen, zodat hun belangrijke stukken ‘veilig’ uit het strijdgewoel blijven. Ook het spiegelen van de zetten van de tegenstander is een techniek die voorzichtige kinderen gebruiken. “Als het voor mijn tegenstander een goede zet is, zal het voor mij ook wel een goede zet zijn”, is de (helaas foutieve) redenering. Je leert hier ook niet zoveel mee bij.

Anderzijds heb je kinderen voor wie het slaan van stukken het voornaamste doel van het spel wordt. Sommigen zullen al eens bewust een stuk van de tegenstander aanvallen, maar regelmatig worden de stukken door de tegenstander ‘aangeboden’. De kinderen controleren bij het verplaatsen van een stuk immers nog niet of het naar een veilig veld gaat. Ze houden evenmin rekening met de laatste zet van de tegenstander. Dit is normaal in deze fase: er gaat immers nog veel energie naar het reglementair uitvoeren van een zet. Pas als dat een routine is, kan er gefocust worden op de veiligheid van de zet. Hoe vaardiger de kinderen worden in het verplaatsen van de stukken, hoe minder ze nog gratis stukken zullen weggeven tijdens hun partijtjes.

Het heeft geen zin tegen de kinderen te zeggen dat ze langer moeten nadenken over hun zet, wel is het belangrijk dat ze goed leren kijken.

 

De ruimtelijke fase

In de ruimtelijke fase blijft het materiaal belangrijk, maar het kind zal steeds meer beseffen dat stukken ook velden beheersen. Alle stukken worden betrokken in het spel, en gaan zo actief mogelijk geplaatst worden. Ook wordt er al eens bewust naar mat gezocht.

De tijdfase

De tijdfase treedt meestal pas na enkele jaren op de voorgrond. Van zodra de kinderen de kinderen voldoende notie hebben van het materiële en van het ruimtebegrip, gaan ze meer en meer merken dat er een samenhang bestaat tussen de zetten. De kinderen leren vooruitdenken, ze maken kleine plannen, ze merken het belang van het aantal zetten (tempi) dat nodig is om een plan uit te voeren, en ook met de plannen van de tegenstander wordt meer en meer rekening gehouden.

Naarmate het kind vaardiger wordt in het omgaan met de stukken en in tijdfase terechtkomt, merk je dat de motivatie verschuift naar het inhoudelijk willen begrijpen waar het schaken om draait. Voor een aantal kinderen wordt ook het wedstrijdelement een motivatie. Zij doen niets liever dan toernooitjes spelen, om hun krachten te meten met andere schakers. Bij heel getalenteerde en/of gemotiveerde kinderen kan het dan plots snel gaan in hun schaakontwikkeling, en voordat je het weet zit je met je spruit op een groot toernooi.